Het oorverdovende gepiep dat de laatste dagen uit het nestkastje aan de berk kwam, heeft zich vanochtend verspreid over onze hele tuin. Een stuk of acht koolmeesjes dartelen in de bomen en struiken. Eentje zit op de lat van ons voetbaldoeltje. Een ander wipt nieuwsgierig de coniferenhaag binnen, normaal toch het domein van de heggenmussen en merels. Maar ja, op deze leeftijd trek je je niks aan van conventies: alles moet onderzocht worden.
Het is zondagochtend en we bekijken ze vanachter de ontbijttafel, nog enigszins duf van de afgelopen nacht. Wat slapen we hier toch altijd vast en lang! De meesjes hebben allemaal een vaal verendek. De jongen omdat ze nog ‘op kleur moeten komen’, de ouders omdat ze afgepeigerd zijn na weken hard werken: nest bouwen, broeden en wekenlang snavels vol voer aandragen voor hun kroost. Druk piepend en klapperend met de vleugels laten de jongen zich nog steeds voeren. Ze zijn dan wel het huis uit maar kunnen nog niet op eigen benen staan. Het zijn net studenten die nog een toelage van hun ouders krijgen en hun vuile was bij moeders dumpen. En en passant nog even bij-eten als ze er toch zijn.
Het vliegen van de jonkies gaat al aardig, maar het landen is nog lastig. Regelmatig tuimelt er eentje een paar takken omlaag. Ik probeer ze te vangen met mijn fotocamera, maar daar zijn ze veel te bewegelijk voor. Het levert slechts vage, onscherpe plaatjes op. Nou had ik mijn camera met telelens ook niet meegenomen naar het tuinhuis voor de koolmeesjes. Nee, die had ik speciaal in mijn tas gestopt voor een andere vogelsoort. De twee kleine grote bonte spechten achter ons huis staan namelijk ook op het punt van uitvliegen. Met de verrekijker had ik ze de afgelopen tijd al gezien vanuit ons keukenraam. Schreeuwend staken ze om de beurt hun nieuwsgierige kopjes uit de nestholte, af en toe met hun rode kuif fier omhoog. Dat moest wel eigenwijze plaatjes opleveren!
Na het ontbijt loop ik dan ook met de camera om mijn nek door het tuinhek. De mezenfamilie verkent inmiddels de tuin van de buren. Drie keer links en ik sta voor de spechtenboom. Als ik aankom, hangt er alweer een jong met zijn koppie uit de nestopening, zes meter boven de grond. Hij kijkt me brutaal aan; het kopje af en toe scheef. En hij gaat gewoon door met schreeuwen. ‘Ik heb honger!’ roept hij in spechtentaal. Ik vraag me af of vogels ook dialecten hebben. Zou een Groningse specht anders klinken dan een Limburgse, of een Nederlandse anders dan een Zwitserse? Maar eens op googelen. Af en toe verdwijnt het druktemakertje en na wat geruzie in de boom komt broer of zus tevoorschijn. Ik stel mijn camera scherp en schiet wat foto’s. Dan begint het wachten op vader of moeder specht. Na een kwartiertje is het zover: een oudervogel landt tegen de boom. Het is vader, te herkennen aan de rode vlek op zijn achterhoofd. Steunend op zijn staart – en zijn snavel vol insecten – schuifelt hij langs de stam naar het nesthol. Een jong kukelt er luid kraaiend bijna uit van opwinding: eindelijk eten! Ik schiet achter elkaar een stuk of tien foto’s totdat pa weer wegvliegt. Missie geslaagd!
Eenmaal terug op de veranda van mijn huisje, bekijk ik de oogst. Er zitten enkele mooie foto’s bij met als hoogtepunt de foto van de ‘voeroverdracht’. Het was ook nu weer een prachtig vogelweekend op TRV Stadspark. Alleen jammer dat het zaterdagavond te donker was om de roepende jonge bosuil te kunnen zien. We stonden met z’n vieren onder de boom aan de Campinglaan waarin hij om eten zat te roepen op z’n bosuils. Hij was echter niet te ontdekken in het zwarte gebladerte. Maar goed, waarom zou een waarneming met de oren minder zijn dan die met de ogen?
Deze column staat ook in het Groene Blaadje van juni 2011, het verenigingsblad van Tuin- en Recreatievereniging Stadspark: http://www.trvstadspark.nl
Geef een reactie