Concept & copy, schrijver

Tag: architectuur

Jozef Israëlsplein

751f44fb-a553-4f9c-b7a8-7651ffef17c0Jozef Israëls maakte als schilder furore in Amsterdam, Parijs en Den Haag. Zijn werk hangt in wereldsteden als Londen en Detroit. Maar het plein dat naar hem vernoemd is, ligt in zijn geboortestad Groningen. Vanzelfsprekend in de Schildersbuurt.

In 1903 krijgt het plein zijn huidige naam. Alleen in de Tweede Wereldoorlog heette het even anders. Omdat de naamgever van Joodse komaf was, verhingen de nazi’s de bordjes en werd het plein tijdelijk vernoemd naar de onbekende schilder De Vries Lam.

Deze ochtend ligt het plein er zonovergoten bij. In het midden, waar ooit een telefoonmast stond, glimmen maar liefst zes putdeksels. Er komt hier kennelijk veel bij elkaar. Op de trottoirs staan nooit meer de marktkramen van weleer, maar fietsenrekken vol bontgekleurde studentenrijwielen. Tussen twee fietsen ligt een rood met wit geblokte voetbal. Wanneer de heren uitgeslapen zijn, zal deze weer rollen over de klinkers van het plein. Het belooft een zonnige dag te worden.

Het Jozef Israëlsplein was ooit een levendige ontmoetingsplek. Bijna alle panden werden bezet door winkeltjes. Dat is nog duidelijk zichtbaar aan de gevels met oude puien, grote etalageruiten en hier en daar een originele winkeldeur. Een bruinleren bank uit de kringloopwinkel staat tegen de gevel van het hoekpand waar ooit kruidenier Beekhuis gevestigd was. Hij sloot zich aan bij De Spar: Door eendrachtig Samenwerken profiteren allen regelmatig. Fijne naam. Vooral die belofte dat klanten soms ook niet profiteerden.

Inmiddels zijn de meeste toonbanken vervangen door studentenbedden. De enige rinkelende kassa op het plein is die van drankenshop Square. Een wereldplek voor een slijterij, met de doelgroep op kruipafstand. De slijter schrijft elke dag met krijt diepzinnige spreuken op de schoolborden aan zijn gevel. ‘Het geluk vermenigvuldigt zich steeds wanneer je het met iemand deelt’ leren de bewoners en passanten vandaag. Proost.

In de oorlog werd het plein hard getroffen. Letterlijk en figuurlijk. Veel Joodse bewoners werden door de Duitsers uit hun huizen gehaald en gedeporteerd. En op vrijdagavond 26 september 1941 volgde er wederom een harde klap. Een Engels vliegtuig liet zijn bommen los boven de Schildersbuurt. Wellicht dacht de piloot boven een Noord-Duitse stad te vliegen of drukte hij op de verkeerde knop. We zullen het nooit weten. De brisant- en staafbrandbommen kostten drie mensen het leven en vernietigden diverse panden in de directe omgeving. Op het Jozef Israëlsplein ging het pand met huisnummers 7 en 8 in vlammen op. Al in de oorlog werd begonnen met de herbouw, naar een ontwerp van Ploegkunstenaar Job Hansen. Het sombere pand met twee donkere portieken en bruine voordeuren, die zo uit een woonwagen lijken te zijn gesloopt, doet mij verlangen naar zijn schilderijen. Impressionistische doeken met een bijzondere kleurzweem omdat hij zijn olieverf vermengde met benzine. Wat kon die architect schilderen.

Over negen maanden staat het plein wederom in vuur en vlam. Tijdens het traditionele vreugdevuur op oudejaarsavond, omarmen Stadjes en studenten elkaar en het nieuwe jaar. Dan is het Jozef Israëlsplein weer even die plek van ontmoetingen, waarvoor het ooit ontworpen is.

Deze column verscheen in april 2014 in de wijkkrant van de Schilderswijk Groningen.

 

De Ram

fotoJe moet goed kijken want je ziet hem zo over het hoofd.  Je moet sowieso heel goed zoeken naar kunst in de Groningse Schildersbuurt. Maar goed, op het Taco Mesdagplein staat dan één van die schaarse kunstwerken. Een beeldje, nog geen meter hoog. Midden op het gras, pas op voor de hondenpoep. Het is de gestileerde kop van een ram. Gemaakt van brons en geplaatst op een stenen sokkel. Daarop is nergens een plaatje te vinden met informatie. Eigenlijk ook niet meer nodig in het huidige Google-tijdperk.

De naam van het beeldje is ‘De Ram’ en het is gemaakt door Jan van Baren. Jan is slechts 53 jaar geworden lees ik op Wikipedia. Hij overleed in 1995 in zijn woonplaats; het Groningse dorpje Westeremden. Op een andere site lees ik dat De Ram deel uitmaakt van een serie van twaalf dierenriemtekens.  Jan van Baren begon hier ooit aan in het kader van de Beeldende Kunst Regeling (BKR), maar voltooide deze serie niet. Zijn vroege dood kan daar niet de oorzaak van zijn, want hij maakte zijn ram al in 1975. Als 33-jarige beeldhouwer, twintig jaar voor zijn overlijden.

De Ram. Koppig, ambitieus. Valkuil: jezelf voorbij lopen. Ik ben er zelf één volgens de sterren. Hoeveel dierenriemtekens zou Jan uiteindelijk gemaakt hebben? Welke? En waar zouden die zijn? Zijn beeld ‘De Vis’ stamt ook uit deze serie. ‘Het plastiek stond tot het overlijden van de kunstenaar in 1995 bij zijn huis in Westeremden, hoewel de gemeente Groningen de eigenaar was. In 1998 vond deze een geschikte locatie voor het beeld’ lees ik op een andere site. Deze bronzen vis –met een bijzonder hoge rugvin leert Google Afbeeldingen mij – staat in een stadstuin aan de Mauritsstraat. Die ga ik binnenkort eens van dichtbij bekijken.

In de twaalf jaar dat ik in de Schildersbuurt woon, heb ik De Ram regelmatig bestudeerd. Hij staat namelijk op nog geen honderd meter van mijn huis. Ik kan hem zien vanuit de slaapkamer van mijn oudste zoon. Het beestje krijgt steeds meer lichtblauwe vlekken op zijn brons lijkt het wel. En zijn sokkel wordt steeds groener van het mos. Maar hij hoort hier thuis. Een wei voor hem alleen. Bovendien past het beeld qua onderwerp én uitvoering perfect tussen de huizen met elementen van de Amsterdamse School. In de eerste twintig jaar van de vorige eeuw waren architecten gek op gestileerde dierenfiguren.

Rijd of loop eens langs De Ram. Hij is de moeite waard. Over een paar weken staat hij in een kring van honderdduizenden roze bloesembloemetjes, als de prunussen hier uitbundig bloeien. Wat mij betreft hét moment om het Taco Mesdagplein en zijn bewoner eens te komen bewonderen.

De column verscheen in het januari-nummer van de wijkkrant van de Groningse Schilderswijk.

H.W. Mesdagplein

Het H.W. Mesdagplein zou het mooiste plein van de stad Groningen kunnen zijn. Met gemak. De omgeving klopt namelijk. Het plein is omgeven door prachtige huizen uit het begin van de vorige eeuw. Statige gebouwen, hoog en met liefde onderhouden door de bewoners. Panden van architecten van naam. Zo’n locatie verdient meer dan het huidige plein. Het is dat het ding H.W. Mesdagplein heet, anders zou je het niet eens benoemen als plein. Een woud van lage bosjes staat de bodem te bedekken en het zwerfafval op te vangen. Goedkope, grijze stenen vormen een fantasieloos patroon op het midden van het plein. Op wat incidenteel voetballende studenten en drinkende daklozen na is de grauwe vlakte doods. Enkele prachtige platanen verraden echter hoe het er eens was. En hoe het weer zou kunnen worden.

Ooit woonden aan het H.W. Mesdagplein beroemde Groningers. Ploeg-schilder Arie Zuidersma bijvoorbeeld. Zij genoten van de fontein die er destijds stond. En van de geur van pas gemaaid gras, van de veldjes waar de veldwachter regelmatig de spelende kinderen afjoeg. Het zoemde er van het leven; het was een ontmoetingsplek van de buurt. Hier hoorde je hoe het met je overbuurman ging en met de weduwe op nummer 14. En zag je voor het eerst de baby van de Keldermannetjes.

Het plein is ontworpen naar voorbeelden in Parijs, Wenen en andere Europese hoofdsteden. De woorden grandeur en allure stonden waarschijnlijk veelvuldig in de eerste vergadernotulen. Het zou het natuurlijke rustpunt worden in de Herman Colleniusstraat. Een straat ontworpen als Zuid-Europese avenue. Breed, met hoge huizen en hoge bomen. Nu een nikszeggende weg, versmald door parkeerhaventjes, borders met diezelfde kruipstruikjes als op het plein en omzoomd door veel verwaarloosde studentenpanden. Een eeuw na de aanleg van de Schildersbuurt zijn de eyecatchers van weleer – zoals ook de Kraneweg en het Jozef Israëlsplein – allen langzaam ontmanteld.

De kans dat het H.W. Mesdagplein ooit weer het mooiste plein – wellicht zelfs het mooiste plekje – van de stad Groningen wordt, is klein. De stad heeft grote schulden. En de budgetten die er zijn worden door het overwegend linkse college eerder besteed aan voetbalkooien, wipkippen en andere wijkverbetering in de zogenaamde achterstandswijken. Nivellering is de norm. Behalve als het gaat om het stadscentrum. Daar worden toeristische trekpleisters van tientallen miljoenen aangelegd. Kunnen we niet één verdieping van het forum opofferen voor het opknappen van de pleinen en lanen in de Schildersbuurt? Het zit er niet in. Het college vindt waarschijnlijk dat ik niet moet zeuren. Volgens hen heb ik namelijk heel veel geluk dat ik in de Schildersbuurt kan wonen. Hoezeer die buurt ook langzaam maar zichtbaar achteruit gaat.

Deze column verscheen in oktober 2012 de wijkkrant van de Groningse Schildersbuurt.

De watertoren

De Groningse Schildersbuurt heeft een baken. De watertoren. Zesenvijftig meter bakstenen robuustheid. Ingetogen, zonder al teveel franje. Onverstoorbaar waakt hij over de buurt. Hij wenkt je met een kalm knikje vanuit de verte als je de wijk nadert. De toren staat al op het netvlies van mijn kinderen gebrand. De contouren van deze reus zullen ze hun hele leven nooit vergeten.

De watertoren is jarig. Hij krijgt de burgemeester op bezoek. Want hoewel de bouw in 1911 begon, werd deze in 1912 voltooid. Honderd jaar; hij is nog piepjong. Zo’n toren hoort eeuwen mee te gaan. Hij is ontworpen door één van mijn helden: Jan Anthony Mulock Houwer. Alleen die naam  al. Hij sleet zijn leven tussen 1857 en 1933. Ik weet niet of de man deugde als mens, maar als architect zeker wat mij betreft. In het jaar 1900 werd hij aangesteld als directeur Gemeentewerken in Groningen. Hij ontwierp prachtige gebouwen her en der in de stad. Hij stond aan de wieg van het unieke Blauwe Dorp en van  het Stadspark. Maar hij drukte ook zijn stempel op de Schildersbuurt. Mulock Houwer ontwierp diverse woningblokken maar ook  het gebouw van de voormalige Zeevaartschool. Dat strakke gebouw dat de schoonheid van het weglaten laat zien. Het staat wat hulpeloos aangeklemd tegen de architectonisch rotte kies van onze buurt:  het belastingkantoor aan de Hofstede de Grootkade.

De zwartste periode uit het jonge leven van Watertoren West – zoals hij officieel heet – was de oorlog. Bij de bevrijding bestegen de Duitsers zijn trappen en misbruikten zijn indrukwekkende lengte. Van bovenuit de toren beschoten ze de bevrijders. Een beetje bevrijder schiet natuurlijk terug, en zo kwam het dat de toren beschadigd werd. Granaten uit een Canadese tank raakten hem hard en vernietigden de grootste van zijn twee waterbassins. Aangezien dit in die tijd nog gevuld was, spoelden de bezetters letterlijk de toren uit. En zo had hij toch nog een bescheiden heldenrol bij de bevrijding van onze wijk.

Helaas is de toren wat lelijk gerestaureerd. Die kunststof kozijnen verdient hij niet. Wie weet komen er ooit nog zulke economische hoogtijdagen, dat er zelfs geld is om de watertoren terug te brengen in originele staat. De slechtvalk die af en toe een stadsduif zit te plukken op de dakgoot, zal het in ieder geval een worst wezen.

Ik ga zo weer naar huis. Naar mijn buurt, mijn plek onder de vleugels van de watertoren. Op de weg terug van mijn tuinhuis in het Stadspark waar ik schrijf, kom ik langs een onbeduidend hekje. Van gietijzer, rondom een boom in het park. Het is het gedenkhekje voor Mulock Houwer. Hij heeft het verdiend. En als het hekje in de geest van hem is ontworpen, was het een bescheiden man. En dat zou me niets verbazen als ik zo zijn toren zie.

Deze column verscheen in maart 2012 in de Wijkkrant Schildersbuurt.

Mogelijk gemaakt door WordPress & Thema gemaakt door Anders Norén