‘Een mens die de moeilijkheden ontloopt, wordt telkens weer voor dezelfde problemen gesteld. Problemen die steeds dieper ingrijpen in zijn bestaan, tot hij zijn zwakheid overwint of zich verliest in de chaos van het leven.’

Met dit citaat begint mijn boek Spaak. Het komt uit het boek Een zwerver van zee tot zee van Maarten Matisse, uitgekomen bij Leopold in Den Haag in 1933. Die Maarten Matisse, sorry dat ik het 77 jaar later verklap, was mijn oud-oom Louis Carriere. De broer van mijn opa. Aan hem heb ik mijn tweede naam te danken. Hij zwierf over de wereld, te voet, en schreef er bovenstaand boek over.

Zijn verhaal begint prachtig. Hij schrijft over de belevingswereld van kinderen. En omdat het vandaag Sinterklaas is, leek me dit een toepasselijke post.

Kinderen leven in een fantastische verbeeldingswereld, even onwerkelijk als het bloemenparadijs dat de vorst in een nacht op de ruiten van onze kamers tekent. Zij geloven in een god die op een troon in de hemel zit. Ze geloven in een land waar wijze radja’s wonderfluiten en tovertapijten schenken. En in een Spanje, waar een Sint woont in een kasteel op een hoge bergspits. Deze dingen zijn voor hen even gewoon als de geheimzinnige secretaire van vader of de donkere hoek in de tuin: het bos dat altijd naar katten ruikt. Ik zou in mijn kinderjaren geen ogenblik verbaasd zijn geweest wanneer een Indiase prinses mij op een vliegend tapijt had meegevoerd naar een paleis dat door pratende ibissen werd bewoond. Of wanneer een zondvloed mij op een omgekeerde tafel naar het land der reuzen zou hebben gespoeld.

Naarmate het kind ouder wordt, vervagen deze jeugdfantasieën om plaats te maken voor andere, waarin het een nog grotere heldenrol vervult. De jongeling loopt met Messiasgedachten rond, verliest zich in hoogmoed en zelfingenomenheid. Of verdwaalt in onherkenbaar bijgeloof, waarin nochtans iets van zijn kinderfantasieën verweven is. Mijn dromen voerden me tot eindeloze zwerftochten. Steeds zocht ik – soms met wanhoop in het hart, altijd met hartstocht – een tropisch toverland van gouden vrede. Een zwerver zal ik blijven, tot de geest zal uitvliegen als een jonge zwaluw uit zijn nest. En zijn vleugels uit zal slaan om het Goddelijke te bereiken, steeds hoger stijgend, tot hij niet meer terugkeren kan, steeds verder vliegend naar oorden van niet-meer-weten.