Het tuinhuis was na vier jaar bijna af. Tenminste, van binnen. Het mag dan even geduurd hebben, maar echt elke vierkante centimeter is dan ook door ons bewerkt. Het witte plafond is bespannen met blauw doek. De blankhouten keukenkastjes zijn geel geverfd, evenals alle wanden. De meubels van de vorige eigenaar zijn vervangen door exemplaren die meer voldoen aan onze eigen smaak. De kozijnen en deuren zijn lichtblauw geworden en de slaapkamer is behangen met zo’n twintig landkaarten. De weg in Los Angeles, Limburg, Frankrijk, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Ierland of Utah vind je rond onze twijfelaar. Het van oorsprong witte interieur met bruine accenten is een fleurige boel geworden. Alleen die vloer. We hebben het deprimerende donkerbruine plastic zeil met parketmotief er direct uitgehaald. De houten onderplaten hebben de afgelopen jaren geen nieuwe bedekking gekregen. Totdat ik op internet een koopje tegenkwam: 27 vierkante meter beukenparket voor honderd euro. Op vijftien kilometer van mijn huis.
‘Wat heb jij mooi haar’, zegt het meisje van een jaar of tien tegen mijn vriend H. Hij heeft inderdaad mooie bruine krullen en is mee naar Zuidlaren omdat hij zo’n handig busje heeft voor parkettransport. Maar bovenal omdat het hem gezellig leek. Het meisje zelf heeft trouwens ook mooi haar; lang en blond. Ze voetbalt met haar iets oudere broertje op straat voor huisnummer 12, ons reisdoel van die avond.
‘Komen jullie de vloer halen?’, vraagt het broertje. We antwoorden bevestigend en lopen met de kinderen de oprit van het jaren negentig-huis op. Bij het binnenrijden van de wijk was ons opgevallen dat er zoveel busjes en aanhangers met bouwmateriaal geparkeerd stonden. Het leek wel of elke bewoner bezig was met het betegelen van zijn tuin, het aanbouwen van een dakkapel of het verlengen van de woonkamer.
Het meisje kijkt vertederd op naar H., waar ze inmiddels dicht naast is gaan lopen. We maken kennis met hun ouders en even later geven we met z’n zessen bundeltjes planken aan elkaar door. Drie man in de woonkamer, drie aan de andere kant van het openstaande raam waar H. zijn busje heeft geparkeerd.
‘Mijn zus is verliefd op jouw vriend’, zegt het jongetje zacht tegen mij als ik hem een stapel hout aangeef. Hij krijgt direct op zijn kop van z’n moeder, die vindt dat hij niet van die rare dingen moet zeggen. Wanneer al het parket in de auto zit, wordt er koffie gezet. Ik praat wat met de ouders en het drukke broertje, terwijl H. is ingegaan op de uitnodiging van het meisje. Zij voetballen samen op straat.
Als de koffie klaar is, schuift iedereen aan de lange eettafel in de achterkamer. Het meisje en haar broertje zitten als eerste. Wanneer H. aan het hoofd van de tafel gaat zitten, schuift het meisje direct een stoel op. Nu ze naast hem zit, kan ze hem weer goed bekijken. Wat ook gebeurt, zonder gêne.
‘Nu heb ik drie vaders’, zegt ze. En ze wijst naar H., haar vader en naar mij. H. en ik lachen en de vader doet een poging mee te lachen. Maar die wat verkrampte lach valt absoluut in de categorie ‘boer met kiespijn’. Direct na de koffie vertrekken we weer richting Groningen. De kinderen lopen uitbundig zwaaiend een stukje mee met onze afgeladen auto. Het meisje houdt dat het langste vol.
‘Daar krijgen die ouders nog heel wat mee te stellen’, zijn H en ik het eens. Onderweg praten we over ontmoetingen met onbekenden, zomaar ergens. Die maken het leven zo leuk en verrassend. Ik vertel over die vrouw die ik laatst tegenkwam in mijn stamkroeg. Zij had net als ik een burn-out gehad. Niet zo heel bijzonder, want het is ziekte nummer één onder de Nederlandse beroepsbevolking. Wat echter wel opvallend was, is dat zij net als ik een ring voor zichzelf had gekocht ter herinnering aan die heftige periode. Als een cadeautje voor jezelf, een beloning voor het feit dat je er doorheen bent gekomen. En ook een dagelijks zichtbare en tastbare herinnering aan de lessen die je geleerd hebt in die jaren. Of je die nooit meer wilt vergeten. Zij geeft die ring zelfs elke dag een kusje vertelde ze me. Er zijn grenzen natuurlijk.
Eenmaal bij het tuinhuis laden we het hout uit. We eindigen met een bakkie koffie op het terras. Het is inmiddels een uur of negen, de zon is net achter de bomen verdwenen. Er heerst een serene rust in de tuin en het ruikt naar avond. Ik geef H. een vuurtje en kijk hem glimlachend aan. ‘Wat heb je toch mooi haar’, besluit ik.
Dit verhaal is hoofdstuk 26 uit mijn boek Spaak: http://www.bol.com/nl/p/nederlandse-boeken/spaak/1001004007801576/index.html
Geef een reactie