Het eerste mooie weekend op het tuinhuiscomplex is een heerlijk moment. Er bloeien voorzichtig her en der al wat sneeuwklokjes en krokussen. Deuren staan open, kleden hangen buiten. Bewoners met bleke koppies zijn druk in de weer met een nieuw bankje, een doos met keukenspulletjes of de eerste plantjes. Ze lopen erbij alsof het al twee weken dertig graden is. De belofte die in de lucht hangt, die hoop op een warme, lange voorjaars- en zomerperiode, is voelbaar in elk laantje.
Eigenlijk wordt het begin van het tuinhuisseizoen, ergens laat in maart of vroeg in april, gemarkeerd door een bijna magisch moment. Elke bewoner beleeft het op zijn eigen manier. Dat is het moment dat er weer water uit de kraan komt. Dan is de hoofdkraan opengedraaid door een van de tuinmannen. Zomaar, om zes minuten over half drie op dinsdagmiddag. En dat moet anders wat mij betreft. Dit moet gevierd worden, groots! Want we vieren de verkeerde dingen in het leven. We vieren het wanneer iemand een jaar dichter bij de dood is gekomen. Na je kinderjaren, als de cadeauregen verstomd is, is je verjaardag toch een oervervelend etmaal. En we vieren allerlei feesten ontleend aan Het Boek waar driekwart van de bevolking geen moer meer van gelooft. Laten we de échte momenten van geluk nu eens eren met een feest!
Ik zie een jaarlijks terugkerend tafereel voor me. Een traditie. Ergens eind maart, de derde zaterdag of zo, wordt het Waterfeest gehouden. Bewoners van de Piccardthof verzamelen zich aan het eind van de middag in de kantine op het terrein. Dat gebouw met golfplaten dak, ingericht met buurthuistafeltjes op een witte tegelvloer onder een hemel van flets tl-licht en met plastic bloemen in de vensterbanken, achter de witte vitrages. Voor een keer is het gezellig gemaakt. Er staat een Bourgondisch buffet met heel veel eten, met een speenvarken met appel in zijn bek en dode vissen met hun kop er nog aan. Kreeften, salades, biefstukken, taarten, ijs, het kan niet op. En drank, veel drank. Vretend, zuipend en dansend op livemuziek werken de Piccardthoffers zich naar twee uur ’s nachts toe.
Wanneer de burgemeester, of een andere lokale prominent, om kwart voor twee binnenkomt, is het een gezellige puinhoop met lallende tuinhuisbezitters. Carnaval is er niks bij. Een enkeling heeft zich in watersferen verkleed als Neptunus, zeemeermin, kikker of zeehond. Relaties ontstaan en relaties gaan stuk op die avond. Wanneer om twee uur ’s nachts de hoofdkraan na een korte toespraak van de Bekende Groninger plechtig wordt opengedraaid, vult de lucht zich met spetterend vuurwerk, de wipkippen, klimrekken en schommels in de naastgelegen speeltuin speels verlichtend. De mensen die bang zijn om iets te missen blijven hangen tot een uur of vijf en de volgende dag is het rustig op het park. De meeste mensen spoelen hun kater weg met koud en fris water dat rijkelijk uit de kranen in en om hun tuinhuis vloeit. Sommigen met een biertje op het terras van de kantine. Vrijwilligers zijn daar druk; bergen glasscherven rinkelen voor hun bezems uit. Met emmers water wordt het braaksel weggespoeld en in de struiken wordt gezocht naar eventuele comazuipers. Het is mooi geweest. Het is nog te vroeg voor de sterke verhalen van de avond ervoor. De parkbewoners moeten nog een dagje afrekenen met misselijkheid, koppijn en eendagsdepressies. Maar dan kunnen we ons zoetjesaan gaan verheugen op de volgende editie van het Waterfeest.
Dit korte verhaal is hoofdstuk 28 uit mijn boek Spaak. Het is een van de 14 hoofdstukken die handelen over het reilen en zeilen rond mijn tuinhuisje van waaruit ik Spaak heb geschreven. Zie ook http://www.spaak.info
Geef een reactie