Wij hebben de hele dag zon bij ons tuinhuis. Dat komt omdat er weinig hoge bomen in en rond onze tuin staan. Oké, aan de oostrand staan de honderd jaar oude beuken van het Stadspark, maar daar is de zon in de zomer al om 10 uur overheen. Dan worden wij meestal net wakker na een heerlijke nacht in een donkere en stille slaapkamer. Dat is in de stad wel anders. En dan staat er nog één hoge boom in onze tuin, maar die staat aan de noordkant. Daar kan de zon niet achter verdwijnen. Die boom is trouwens een spar en enorm hoog. Ik schat zo’n 15 tot 20 meter. Misschien wel 25 meter; ik ben niet zo goed in schatten. Hij zou in ieder geval rond kersttijd niet misstaan op de Grote Markt, voor het Stadhuis.

Die spar heeft net als mijn auto, vriendin, kinderen en mijn recent aangeschafte heggenschaar – de zwaardvis – een bijnaam. Het is de Vogelboom. Als er mooie of bijzondere vogels in onze tuin landen, is het bijna altijd in die metershoge kerstboom. Zo hoorden we op een mooie zomeravond, al voetballend op het gazon, een onbekend geluid uit de boom komen. Een zacht, herhaaldelijk piepje. Een zoektocht met de verrekijker leverde een kuifmees op. Dit bruine meesje met enorm eigenwijze kuif, komt vooral in naaldbos voor.  Niet echt algemeen dus  in het Stadspark met al zijn loofbomen.

Laatst zat ik hier weer te schrijven toen er een vogeltje uit de Vogelboom neerdaalde op het gras. Voor ik de kijker had kunnen grijpen, zat hij alweer tussen de naalden verscholen. Om even later weer op het gazon te landen. Toen had ik de verrekijker wel bij de hand en kon het vogeltje zeven keer uitvergroten: een gekraagde roodstaart. Een jong van dit jaar, met nog enigszins gele snavelranden. Hij profiteerde van de enorme hoosbui die al een half uur woedde en viste verzuipende wormpjes, torretjes en andere insecten van de met plassen bedekte grasmat.

En dan net nog, een half uurtje geleden. Ik stond buiten wat na te denken over deze column. Waar zal ik het eens over hebben dit keer? Die vraag hield me bezig toen er boven in de Vogelboom een vogeltje landde. Ongeveer het formaat van een kleine spreeuw, maar onmiskenbaar een specht: de kleine bonte wel te verstaan. Hij keek me af en toe brutaal aan met zijn kopje scheef. Toen hij wegvloog deed hij dat zwijgend, in tegenstelling tot zijn luidruchtige soortgenoot, de grote bonte. Maar goed, ik had ineens een idee voor dit verhaaltje.

In de bast van de Vogelboom – waar trouwens  ’s winters wel eens een boomkruipertje overheen schuifelt – staat een hartje gekerfd. Daar willen we ooit nog eens onze namen omheen krassen. Zoon Mees vraagt daar al twee jaar lang met enige regelmaat om. Misschien moeten we dat deze zomer maar eens doen. Je weet immers nooit hoe het loopt. Hoge bomen vangen nu eenmaal veel wind.

Deze column is eerder verschenen in het verenigingsblad en op de website van TRV Stadspark.