Concept & copy, schrijver

De Tuinhuismerel

Het is nu al het derde voorjaar dat hij wat om me heen keutelt in de tuin: de Tuinhuismerel. Tenminste, ik ga ervan uit dat het steeds dezelfde vogel is. En dat ik dus niet drie zeldzaam tamme merels in mijn tuin heb gehad.

Het is een mannetje: zwart met een knalgele snavel en oogring. Hij volgt me overal. Als ik ergens bezig ben in de tuin, is hij op een paar meter afstand ook druk bezig. Meestal met het omwroeten van de grond, op zoek naar eten. Torretjes, wormpjes, pissebedden, slakjes: alles verdwijnt in die licht gekromde snavel. Zit ik even met een bakkie koffie en een broodje op het bankje tegen de schuur, zit-ie zo aan mijn voeten. Laatst at hij zelfs als een volleerde huismus stukjes brood die ik hem toewierp. En als ik met de laptop op schoot aan het werk ben op de veranda, loopt hij daar weer voor mijn neus. Af en toe maakt hij zachte geluidjes; een murmelende zang vanuit de keel met zijn snavel dicht. Vaak houdt hij zijn kopje scheef als hij me aankijkt. Soms zet hij zijn veren op of laat hij zijn vleugels tot op de grond hangen. Ik leg het allemaal maar uit als tekenen van affectie. Zo voelt het in elk geval.

Als ik met vrouw en kinders in het tuinhuis ben, laat hij zich nauwelijks zien. Te druk denk ik. Vanaf de randen van de tuin komt-ie af en toe de boel gadeslaan. Zijn favoriete uitkijkplekken zijn op de strak geschoren coniferenhaag  van de buurman en op een zijtak van de grote spar aan de andere tuinrand.  ‘Kijk pap, de Tuinhuismerel!’ roepen mijn jongens dan enthousiast. Wat ze ook proberen, echt dichtbij komt het beestje niet. En als zij richting de Tuinhuismerel gaan, vliegt hij weg. Kennelijk kan mijn aanwezigheid hem er niet van overtuigen dat mijn kroost goed volk is.

De afgelopen drie zomers heeft hij ook gebroed in onze tuin. Vorig jaar heeft hij zelfs drie nesten gebouwd; in de coniferenhaag, in de esdoorn en in de blauwe regen. Na het derde broedsel was hij een vliegend vod. Mager, verfomfaaid en op zijn buik helemaal kaal. Merelnesten zijn met hun takjes, gedroogd zand en stukken plastic nou niet echt zacht qua broedcomfort. Als ik in de tuin was, hielp ik hem met het wegjagen van kraaien, eksters, gaaien en verwilderde huiskatten. Hij hoefde maar alarm te slaan en ik kwam eraan. Maar ja, ik ben er niet elke dag. En zo kwam het dat er geen enkele van zijn jonkies  groot werd. De pechvogel.

Deze winter heeft hij zich flink tegoed gedaan aan het vele vogelvoer. Ik strooide het in het huisje en op de daarvoor bedoelde plankjes, maar speciaal voor hem ook op de grond. Daar voelt hij zich toch het beste thuis als het om eten gaat. Hij ziet er op dit moment prachtig uit; met een glanzend zwart verendek. Helemaal klaar om weer een vrouwtje te verleiden. Vanaf dat moment heeft-ie enkele maanden geen oog meer voor mij. Maar dat pakken we in de herfst wel weer op. Ik hoop eerst maar eens dat hij dit jaar niet zoveel jongen hoeft te verliezen. De bikkel.

Dit verhaaltje verscheen in april 2012 op de website en in het verenigingsblad van Tuin en Recreatievereniging Stadspark.

Vorige

De watertoren

Volgende

Het Veldje

  1. Mooi verhaal! Ik hoop met je mee 🙂

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Mogelijk gemaakt door WordPress & Thema gemaakt door Anders Norén